Identiteit? Wij allen zijn combi’s !
Voel je je Nederlander of Marokkaan? Niet-joods of joods?
Anne-Ruth Wertheim vertelt waarom we die loyaliteitsvraag beter niet meer kunnen stellen.
Ooit hoorde ik tot een minderheid. De meerderheid om mij heen had een donkere huid en ik viel op met mijn lichte. Zonder dat ik daarvoor gekozen had, was ik herkenbaar en werd ingedeeld. Ik ontdekte hoe dicht groepsindeling en groepsgeweld bij elkaar liggen.
Van mijn zevende tot mijn tiende jaar woedde rondom de Stille Oceaan de Tweede Wereldoorlog. De Japanners veroverden er het ene land na het andere, in nauwe samenwerking met de Duitsers die in Europa hetzelfde deden. Begin 1942 veroverden ze Indonesië waar ik woonde met mijn ouders, zusje en broertje en sloten ons jarenlang op in kampen. Daarover vertel ik mijn kleinkinderen. En op scholen vertoon ik het diaklankbeeld: De gans eet het brood van de eenden op, mijn kindertijd in een Jappenkamp op Java. Op een scherm projecteer ik de uitvergrote tekeningetjes die wij maakten van het kampleven. Hoe we woonden op de houten britsen, hoe we speelden tussen de barakken, de wachttorens en de poort die de vrijheid buitensloot. Je ziet ook het ganzenbord dat mijn moeder voor ons maakte van het karton van een oude doos. Met de waterput, de gevangenis en de Dood, maar dan zoals het er allemaal uitzag in het kamp.
Terwijl je zit te kijken hoor je muziek en bij stukjes en beetjes mijn verhaal. Zoals laatst in de klas van mijn tienjarige kleindochter. Na afloop zit iedereen stil voor zich uit te kijken. Tot ik zeg dat ze me alles mogen vragen. Hun vragen dalen op me neer, waarom de Nederlanders werden opgesloten en de Indonesiërs niet, of ik er nog nachtmerries van heb, of mijn vader is teruggekomen, of de Japanners een hekel hadden aan joden zoals de Duitsers.
Met mijn ervaringen kunnen zij hun voorstellingsvermogen invullen. Het veld van het grote niet weten. In oorlogen doen soldaten anderen de ergste dingen aan en dat valt ze makkelijker als ze niet zien wat ze aanrichten. De piloot die de atoombom gooide op Hiroshima, de Japanse kamikazepiloten, de Duitsers die deeltaken uitvoerden in de Holocaust, de Engelsen die Duitse steden bombardeerden, de Amerikanen die bomtapijten legden op Vietnamese dorpelingen of op Irakese stadsbewoners. Hadden ze dat allemaal ook gedaan als ze daar een voorstelling van hadden gehad, gestalten, gezichten, stemmen?
In het Jappenkamp zat ik samen met alle Nederlanders die woonden in Indonesië, dat toen een kolonie was van Nederland. Wij hadden het daar voor het zeggen, al waren we met hooguit een paar honderdduizend op vele miljoenen Indonesiërs. Tot de Japanners deden wat bezetters altijd doen, ons uitschakelen en zelf de macht uitoefenen.
Mijn moeder, zusje, broertje en ik zaten in een vrouwenkamp, in barakken met ontzettend veel mensen opeengepakt, met verschrikkelijke honger en stank, te weinig water en zonder medicijnen. Er ging bijna elke dag wel iemand dood, ook vaak een kind. De Japanners hielden ons eronder met gewelddadige straffen waar het hele kamp naar moest kijken. Toch zijn er haast nooit Nederlanders ontvlucht. Niet dat dat makkelijk was, we zaten achter een omheining van prikkeldraad met matten, werden bewaakt met machinegeweren en tweemaal per dag geteld. Maar wat ons eigenlijk tegenhield was onze blanke huid die ons meteen zou verraden.
In de klas van mijn kleindochter zitten een paar kinderen met een gekleurde huid, net als mijn kleindochter zelf, de hele rest is blank. ‘Door uw blanke huid?!’ Dat gaat hun voorstellingsvermogen te boven.
Buiten het kamp was iedereen bruin zoals de Indonesiërs of beige zoals de Japanners. De blanken zaten immers opgesloten? Daarbij kwam dat het niet vanzelf sprak dat de Indonesiërs je zouden opvangen. Tenslotte hadden wij over hen geheerst voordat de Japanners dat kwamen doen. Niet zo wreed als zij, maar zeker ook niet altijd even zachtzinnig.
Voor de oorlog betekende huidskleur niets voor mij. Ik had wel opgemerkt dat wij met alleen blanke kinderen op school zaten en dat al onze bedienden bruin waren. Maar pas in het kamp drong het tot me door: niet alleen het prikkeldraad en de geweren hielden mij gevangen, ook mijn blanke huid.
Ik vraag of de kinderen andere groepen kennen die opvallen en doelwit werden van geweld. Ja, de zwarten onder de Apartheid. En Anne Frank natuurlijk, de joden werden opvallend gemaakt met een gele ster, dat komt op hetzelfde neer. Het gesprek verandert. Minder informatieve vragen, meer verhalen uit hun eigen levens. Zo zit dat dus, je kunt gevaar lopen door je huidskleur, welke dan ook. Een jongen met een donkere huid vertelt dat iedereen hem vraagt waar hij vandaan komt. ‘En als ik zeg: uit Amsterdam, gaan ze gewoon door met vragen!’ Er klinkt bijval uit de groep en de jongen glimlacht verlegen om zich heen.
In het verslechterde klimaat worden mensen met een donkere huid steeds vrijpostiger bevraagd. Op straat, in de bus, in winkels, in wachtkamers. Mensen uit de meerderheid lijken tot elke prijs te willen vermijden dat ze hun gekleurde medeburgers negeren. Maar ze zouden zich ook moeten voorstellen hoe het voelt om voortdurend op je zichtbare kenmerken te worden aangesproken. Wederkerigheid, ook vertellen over je eigen afkomst, zou al verschil maken. Maar nu de gekleurde minderheid veel maatschappelijke problemen in de schoenen geschoven krijgt, kunnen goedbedoelde vragen toch klinken als een ter verantwoording roepen.
Mijn kampervaringen hebben mij gevoelig gemaakt voor de gevaren die dreigen wanneer herkenbare mensen tot groep worden gemaakt. Of het nu gaat om aangeboren kenmerken of om tekenen waarvoor mensen zelf kiezen, religieuze of andere. Gewelddaden komen niet alleen uit de lucht vallen, zoals bommen op onschuldige burgers. Ze worden ook gepleegd op de grond, groepsgewijs of individueel. En altijd is er een wordingsgeschiedenis waarin herkenbare groepen stap voor stap hun menselijke trekken verliezen en doelwit worden. We moeten bezig blijven over en weer het voorstellingsvermogen in te vullen.
Een meisje vertelt over haar opa. Die was half Moluks maar wilde het niet weten. Hij ging nooit in de zon zitten en deed zo Nederlands mogelijk. En als iemand toch iets aan hem merkte, zei hij: Ik ben honderd procent Nederlands!
Mensen met een donkere huid wordt ook vaak gevraagd waar ze bijhoren. Voel je je Nederlander of Marokkaan? In interviews is dat een standaardvraag geworden. Nederlandse voetballers van buitenlandse afkomst wordt gevraagd of ze wel voor Oranje willen voetballen. Ik heb kleinkinderen met een vader uit een ander land. Aan de kleindochter over wie ik hier vertel is dat te zien, bij de anderen blijkt het uit hun naam. Ook zij moeten steeds kiezen tussen Nederland en dat land van hun vader.
Halverwege onze kamptijd zetten de Japanners de joden apart. Er waren geruchten over wat de Duitsers de joden aandeden, maar hier in het verre Azië leken ze veilig. Het bevel luidde dat iedereen die ook maar één druppel joods bloed in zijn aderen had op transport moest naar een apart kamp. Mijn moeder schrok zich kapot. Wij, haar kinderen, hadden joods bloed. Zijzelf was niet joods, maar mijn vader wel en wij waren dus half. Wij wisten wel dat een joodse wet bepaalt dat alleen kinderen van een joodse moeder joods zijn, maar dat kon de Japanners vast niets schelen.
Mijn moeder had slapeloze nachten. Als ze ons opgaf konden wij bij haar worden weggehaald. Dat gebeurde ook met alle jongetjes zodra zij tien jaar werden. Ik had dat vaak gezien, de moeders die de vrachtwagens achterna renden met wanhoop in hun ogen, de jongens die heel stoer probeerden te doen. Gelukkig was mijn broertje nog onder de tien. Dan maar geheimhouden dat wij half joods waren? Maar als dat uitkwam of werd verraden? Wertheim is een joodse naam en ongehoorzaamheid werd wreed bestraft. Had mijn vader zich in zijn kamp opgegeven en was dat hier bekend? Ten slotte besloot mijn moeder te doen alsof zijzelf óók joods was. Dan waren wij heel en zou zij met ons meegaan naar het joodse kamp.
We moesten ’s morgens vroeg bij de poort komen en werden op een vrachtwagen geladen, samen met de andere joden. Het kamp dat ons wachtte was erger, nog minder eten, nog meer ziektes, nog meer geweld. Dit apart zetten deden de Japanners in navolging van de Duitsers. Maar anders dan in Europa gebeurde het niet met de bedoeling ons om te brengen. Het apart zetten gebeurde ook niet in alle kampen. Wel in het kamp van mijn vader, maar die had ingeschat dat zijn jood-zijn geheim kon blijven. Mannen alleen konden meer risico nemen dan vrouwen met kinderen. Intussen werd in Europa vrijwel onze hele familie van vaderskant omgebracht. Mijn joodse grootouders maakten, op de dag dat Nederland capituleerde, een eind aan hun leven.
De keuze die mijn moeder moest maken was een onmenselijke. Of ze dreigde haar kinderen kwijt te raken, of er dreigden gruwelijke straffen. Haar oplossing was vindingrijk. Maar het joodse kamp was erger en waar mensen sterven van de honger is erger of minder erg van levensbelang.
Dit gedwongen worden tot een ’raciale’ keuze heeft mij mijn verdere leven bezig gehouden. Wij moesten om heel te mogen zijn, kiezen tussen de joden en de niet-joden. Maar ik voel dat ik hoor bij allebei. En ik vind dat iedereen een tussenvorm moet mogen zijn. Niet alleen erfelijk, ook cultureel. Ik leefde tien jaren in het tropische Indonesië en nam daar de geuren, kleuren, vormen en geluiden en ook de omgangsvormen in me op. Die geuren seinen mij nu nog terug naar vroege herinneringen, ik heb een voorkeur voor batikachtige patronen en kleuren en niemand praat mij uit het hoofd dat een kamponghaan heel anders kraait dan een Hollandse boerenhaan. Dat alles deel ik niet met mensen die hier zijn opgegroeid. Toen ik hier na de oorlog kwam wonen, bleken mijn klasgenoten om heel andere dingen te lachen dan ik. Ook cultureel ben ik dus niet heel, ik combineer binnen mijn identiteit verschillende culturen.
Het is onthutsend dat na zoveel oorlogen en racistisch geweld nog zoveel mensen elkaar en zichzelf opsluiten binnen groepen, en zo, meestal onbedoeld, meewerken aan het ontstaan van nieuw geweld. Hun voorstellingsvermogen is blijkbaar ontoereikend om te zien dat de mooie, veelzijdige menselijke geest zich niet laat opdelen in brokstukken. En zich al helemaal niet op grond van één zo’n brokstuk laat insluiten binnen een groep.
Veel immigranten en hun nakomelingen zijn van gemengde afkomst: half, kwart, achtste. En degenen die genetisch heel zijn, zijn meestal toch half in culturele zin, in hun persoonlijkheid huist een combinatie van culturen. Culturen overigens die verre van eenvormig zijn, de Nederlandse inbegrepen. In de sfeer van uiteendrijvende bevolkingsgroepen dreigt zo’n gecombineerde identiteit verdacht te worden gemaakt, de lading te krijgen van onwil om deel uit te maken van de samenleving. Net als wij in de Jappenkampen moeten de mensen voortdurend inschattingen maken, wikken en wegen wat ze zeggen en doen. Gehechtheid tonen aan hun land van herkomst kan uitlopen op uitstoting, zich met huid en haar aanpassen op verlies aan eigenwaarde. Ze mogen niet heel zijn door gemengd te zijn. Mijn kleindochter wil dan ook niet half genoemd worden en eigenlijk ook niet dubbel. Je bent een combinatie, zeg ik, wil je een combi zijn? Ze kijkt me stralend aan.
Duizenden jaren lang migreerden mensen in alle richtingen over de aardbol of leefden in verschillende landen. Daardoor bestaat nu al een belangrijk deel van de wereldbevolking uit genetische en culturele mengvormen. Verdere globalisering zal hun aantal alleen maar doen toenemen. Dat is fantastisch. Hoe minder afgebakende, herkenbare groepen, hoe minder kans op racistisch of ander geweld tegen groepen.
Laat iedereen z’n eigen identiteit samenstellen. En dan een identiteit die meer omvat dan die voortdurend benadrukte afkomst en cultuur. Aangeboren of tijdens je leven ontwikkeld: vrouw, man, geliefde, kind, kleinkind, ouder, verzorger, grootouder, zus, broer, afkomst, huidskleur, seksuele voorkeur, interesses, talenten, kundigheden, werkzaamheden, gevoeligheden, overtuigingen, wel of geen religie, herkomst, leefstijl, passies …
Iedereen heeft een gecombineerde identiteit. Wij allen zijn combi’s!
Dit artikel heeft gestaan in De Volkskrant, katern Het Betoog van 4 februari 2006. En op 9 februari 2006 publiceerde Anja Meulenbelt het op haar Weblog: http://www.anjameulenbelt.nl/weblog/2006/02/09/wij-allen-zijn-combis/
beeld gemaakt door Anne-Ruth Wertheim
Foto: Marianne van den Heuvel