Mijn tekeningen van lichte vrouwen voor de Bar

Mijn tekeningen van lichte vrouwen voor de Bar
Amsterdam, 2022
Anne-Ruth Wertheim

In 1951 bestond het Amsterdams Montessori Lyceum twintig jaar en dat zou groots gevierd worden. De voorbereidingen waren in volle gang en onze klas, de vierde klas HBS-B, was gevraagd de inrichting van de ‘bar’ voor haar rekening te nemen. HBS-B klassen met hun op techniek gerichte programma bestonden in die tijd overwegend uit jongens en dat gold ook voor de onze.

De bar was gepland in de ruimte onder de trap in de centrale hal van de school en om ons te oriënteren gingen we er meteen kijken. We troffen een duister hol aan met op de vloer wat opgestapelde oude schoolbanken en kale, cementen muren. Hoe ons besluitvormingsproces verliep ben ik vergeten, maar al gauw twijfelde niemand er meer aan dat we die muren gingen beplakken met grote affiches. De paar jongens in onze klas die konden bogen op wat meer volwassen trekken en daaraan een zeker gezag ontleenden, gaven ons de stellige indruk dat zij wisten hoe zulke etablissementen er van binnen uitzagen. Op zulke affiches stonden vrouwen van lichte zeden en die waren bezig alcohol te drinken, zo lieten ze ons weten.

Niemand scheen te betwijfelen dat ik degene zou zijn die de affiches zou tekenen. En het zou gebeuren in het ruime tekenlokaal dat de hele zolder overspande van één van de vleugels van het gebouw. Daar was dag in dag uit onze tekenleraar meneer Elffers te vinden en mocht je op ieder uur van de schooldag binnenvallen, zolang er tenminste ‘’vrij werken‘’ op je rooster stond.

De aanleiding om het hier nu over te hebben wordt gevormd door de mail die ik onlangs kreeg van Anne-Ruth Elffers. Zij is de dochter van Jan Elffers, die in 1989 omkwam bij een auto ongeluk in Spanje. Hij had me tijdens de schoolreünie van 1961 verteld dat hij zijn dochter, die toen één jaar oud was, naar me had genoemd en zij had dat ook altijd geweten, schreef ze me. ‘’En nu ben ik toch wel nieuwsgierig geworden naar de persoon naar wie ik vernoemd ben’’.

Ik was altijd al van plan een verhaal te schrijven over de wordingsgeschiedenis van die tekeningen, begon meteen te zoeken in mijn oude spullen en vond ze, enigszins gehavend, terug in de map ‘’1951’’.

Mijn tekeningen van lichte vrouwen voor de Bar

Jan Elffers, tekenleraar Montessori Lyceum Amsterdam
Foto Anne-Ruth Wertheim, 1953.

Zodra het besluit over de affiches gevallen was, stormde ons groepje de trappen op naar het tekenlokaal en legden we ons plan voor aan meneer Elffers. Hij reikte ons houtskool uit en grote vellen tekenpapier en we posteerden ons aan de hoge, lange tekentafel voor de ramen die uitzicht boden op de binnenplaats. Staand met de jongens om mij heen geschaard begon ik te schetsen aan een juffrouw op een barkruk met een halfleeg wijnglas in haar hand. Ze keek verleidelijk terzijde terwijl haar blote schouders uitstaken boven een strak lijfje met daaronder een driekwart broek. Driekwart broeken heetten toen blits, het waren uiterst gewaagde kledingstukken die heel wat zeiden over degene die ze durfde te dragen. Hetzelfde gold voor de gekruiste veterbandjes die vanaf haar sandalen langs haar blote onderbenen omhoog kropen.
De tweede juffrouw had ook een driekwart broek aan en stond uitdagend te lebberen aan een grote Bolsfles. En de derde lag uitgestrekt aan het strand met een wijnfles in haar hand en was gekleed in een badpak dat toen het nieuwste van het nieuwste was, maar voor zover ik me herinner nog geen ’bikini’ heette, een broekje met een losse, robuuste BH.

Terwijl ik stond te schetsen moedigden de jongens me aan met hun kreten. Ja, die verhoudingen waren goed zo, maar het lange zwarte haar van de juffrouw op de barkruk moest zichtbaar over haar blote rug vallen. En de pijpjes van het broekje van de juffrouw op het strand konden best wat korter.

Op dat moment kwam, om tot op de dag van vandaag onopgehelderde redenen, zoiets gebeurde nooit, één van onze andere leraren het tekenlokaal binnen gelopen. Het was onze aardrijkskundeleraar, de heer Alessie, die blijkbaar gewichtige redenen had gehad om al die trappen naar het tekenlokaal op te klimmen. Zonder een woord te zeggen stevende hij op onze tafel af, nam mijn tekeningen één voor één in zijn handen, bekeek ze en legde ze op hun kop op een stapel. Zonder ons een blik waardig te keuren verdween hij weer en liet ons in opperste verwarring achter. We keken vragend om naar het gezicht van meneer Elffers en meenden waar te nemen dat die, anders dan wij, niet verrast was geweest door de ongenode gast. Wist of vermoedde hij dat de aardrijkskundeleraar was gewaarschuwd door iemand die ons lichtzinnige groepje bezig had gezien?

Meneer Alessie maakte er in zijn lessen geen geheim van dat hij, waar het om ethische kwesties ging, ouderwetse beginselen aanhing. Zelfs liet hij herhaaldelijk doorschemeren – het Montessori Lyceum was een neutrale school – dat die beginselen voortkwamen uit zijn Katholieke geloof.
Hij heeft nogal wat betekend voor de vernieuwing van het aardrijkskunde onderwijs, bijvoorbeeld door ons in tweetallen de stad in te sturen om de geografische werkelijkheid te onderzoeken. Maar zijn politieke opvattingen lieten niets te raden over en in zijn lessen was onpartijdigheid ver te zoeken.
In de voorafgaande jaren had in Nederlands-Indië de koloniale oorlog gewoed en die had zowel buiten als binnen de schoolmuren heftige emoties opgeroepen. De meeste Nederlanders vonden het volkomen terecht dat door middel van zogenaamde ‘’politionele acties’’ gepoogd werd de onafhankelijkheidsstrijd van het Indonesische volk de kop in te drukken. Maar er waren er ook die achter de Indonesiërs waren gaan staan. En in die tijd, toen het koloniale denken nog allesoverheersend was, had deze minderheid de grootste moeite aan het woord te komen; om de hoek loerde altijd de beschuldiging van landverraad.

Vanzelfsprekend lieten wij, vijftien- en zestienjarigen, ons nog grotendeels leiden door de opstelling van onze ouders en dus vonden de meeste van mijn klasgenoten die oorlog noodzakelijk of hooguit een noodzakelijk kwaad. Maar mijn ouders hoorden tot de opstandige minderheid en gelukkig was ik in onze klas niet de enige met zulke ouders. En zo gebeurde het dat iedere keer dat één van ons het waagde het woord Indonesië in de mond te nemen, meneer Alessie zich furieus naar je overboog en scandeerde: Ons Nederlands Oost Indië.

Bedremmeld stonden we bij elkaar en wisten niets beters te doen dan maar aan een vierde affiche te beginnen. Maar op dat moment kwam een leerling uit de hoogste klas stilletjes het lokaal binnen, begon met meneer Elffers te fluisteren, waarna zij samen vertrokken. Er was dus meer aan de hand en daarmee verplaatste onze aandacht zich ogenblikkelijk naar de overkant van de met Wilde Wingerd gedecoreerde binnenplaats, waar zich een verdieping lager de rectorskamer bevond. Daar hing weliswaar vitrage voor de ramen, maar er viel ook licht binnen vanuit de ramen aan de straatkant. En terwijl we met onze neuzen tegen de ramen geplakt stonden, ontvouwde zich het volgende schimmenspel. Elffers kwam binnenlopen en ging zitten tegenover de rector, meneer Schreuder. Na een tijdje stond hij op en begon met driftige stappen van links naar rechts te ijsberen. Daarna kwam hij naar de vensterbank toe, gelukkig die aan onze kant, en ging daar met opgetrokken knieën in zitten. We zagen hem heftig gesticuleren en van tijd tot tijd zijn armen ten hemel heffen.

Terug in het lokaal liep hij snel langs ons heen, keek ons nauwelijks aan en mompelde: “Ze mogen niet hangen’’. Nadere uitleg over het verbod kregen we niet van hem en daar vroegen we ook niet om, we begrepen wel hoe het zat. Ook onderling spraken we er, voor zover ik me herinner, niet meer over en dat vind ik achteraf jammer, ik zou nu graag willen weten hoe de jongens het hadden ervaren. De aardrijkskundeleraar had ons van het begin af aan genegeerd en dat bleef zo. En ook de rector deed er het zwijgen toe. Bij mijzelf was wel een licht gevoel van schaamte blijven hangen, hoewel het natuurlijk enorm had geholpen dat Elffers zich zo voor ons had ingespannen. Ik weet nog wel dat ik ook een beetje met hem te doen had, omdat hij bij zijn moedige verweer het onderspit had moeten delven.

Een paar maanden later kwam ik op een wonderlijke manier te weten dat ook onze klassenleraar die wiskunde gaf, meneer Cornelissen, anders had geoordeeld. Ik had een afspraak met hem gemaakt om iets te bespreken, weet niet meer wat het was. In zijn werkkamer zat hij achter zijn bureau en ging ik tegenover hem zitten. Zoals altijd keek hij me aandachtig aan, luisterde naar wat ik te zeggen had en antwoordde in korte, weloverwogen zinnen. Maar ineens onderbrak hij zichzelf en hoorde ik hem zeggen: ‘’Ik vond je tekeningen mooi’’. Om zijn mond verscheen een nauwelijks zichtbaar glimlachje en terwijl hij me strak bleef aankijken, nodigde hij me met een hoofdbeweging uit naar de kast achter hem te kijken. Daarop maakte hij een armgebaar naar de opgestapelde papierrollen die daar bovenop lagen en zei: ‘’Kijk, daar liggen ze!’’.

Ik zal blij hebben gekeken en misschien iets hebben geantwoord, maar gek genoeg was dat zeker niet dat ik de tekeningen terug wilde hebben. Hij gaf aan dat hij het hierbij wilde laten en ging door waar hij gebleven was. Pas toen ik eindexamen had gedaan en helemaal niet meer aan de tekeningen dacht, heeft hij ze me terug gegeven met een hartelijke handdruk. En sindsdien bewaarde ik ze om er ooit dit verhaal over te schrijven.

Juffrouw op barkruk

Mijn tekeningen van lichte vrouwen voor de Bar

Bols juffrouw

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Juffrouw op strand